Ondernemers moeten snel kunnen handelen om zich aan te passen aan gewijzigde omstandigheden. Maar je kunt ook té snel handelen. Dat ondervond een ondernemer in het zuiden van het land. Het loopt niet lekker in zijn bedrijf; de financiële positie is zorgelijk en hij trekt een nieuwe bedrijfsleider aan. Deze start zijn werkzaamheden op 4 februari, maar wordt op 13 februari alweer ontslagen.
De zaak komt voor de rechter. De medewerker had een halfjaarcontract zonder proeftijd en vordert loon tot de oorspronkelijke einddatum. Hij claimt daarnaast een extra ontslagvergoeding omdat de werkgever hem zonder reden ontsloeg, nog voordat hij met zijn ogen heeft kunnen knipperen. De werkgever dient een verweerschrift in
, maar verschijnt niet op de zitting en laat zich ook niet vertegenwoordigen. De rechter moet het voor zijn oordeel dus doen met wat de werkgever op schrift heeft gezet, en dat is niet overtuigend. De werkgever schrijft dat de werknemer was aangetrokken om op korte termijn verbetering te brengen in de financiële positie van het bedrijf, maar die verwachtingen niet waar kon maken en dat hij om financiële redenen direct een einde heeft gemaakt aan het dienstverband.
De rechter oordeelt dat de werkgever sowieso het loon moet betalen over de overeengekomen duur van het dienstverband. De wet biedt de rechter de mogelijkheid om het bedrag te matigen, maar deze ziet daartoe geen aanleiding. De rechter leest in de door de werkgever ingebrachte stukken dat het bedrijf er financieel niet goed voor staat, maar de verstrekte informatie is summier. De werkelijke draagkracht van het bedrijf kan daar niet uit worden afgeleid. Nu de werkgever niet ter zitting is verschenen, kan hij de verstrekte cijfers ook niet toelichten. De rechter matigt de loonvordering daarom niet.
En het wordt nog zuurder voor de werkgever. De rechter rekent het hem zwaar aan dat hij van de ene op de andere dag tot opzegging is overgegaan, zonder rekening te houden met de wettelijke regels rond opzeggen. De Hoge Raad heeft in een eerdere uitspraak al eens bepaald dat de aan de werknemer te betalen vergoeding ook ten doel heeft de werkgever te laten inzien dat zijn of haar handelen niet juist is. In deze zaak kent de rechter daarom ook nog een bedrag van € 2.500,- (een maandsalaris) toe en wordt de werkgever veroordeeld in de proceskosten. Een beter aannamebeleid of deskundig advies had hem al deze kosten wellicht kunnen besparen. Met de werknemer is het beter afgelopen; die had al weer snel een andere baan.